In de periode dat de scholen gesloten zijn, trek ik me regelmatig voor een week terug op Terschelling. Daar staat het huisje van mijn moeder, Ogentroost, en of ik nu vandaaruit werk of vanuit het kantoor van DUO in Groningen of vanuit huis, dat maakt natuurlijk niet zoveel uit. Tijdens een wandeling over het eiland moest ik dezer dagen onwillekeurig denken aan wat een tijd terug op een school gebeurde. De school waaraan ik dacht had geruime tijd in zwaar weer vertoefd: de onderwijskwaliteit stond onder druk, bestuurlijk lagen de zaken ingewikkeld en vanwege de geringe grootte van de school was ook de bekostiging een punt van aandacht.

Toen na een periode van verscherpt toezicht de rust was weergekeerd en een nieuw bestuur was aangetreden bezochten wij de school in het kader van een regulier vierjarig bestuursonderzoek. Tot mijn genoegen was de onderwijskwaliteit duurzaam van voldoende niveau, leraren werden gewaardeerd, de schoolleiding had een stevig draagvlak en de houding van de leerlingen was ook zichtbaar verbeterd. Tijdens het gesprek aan het eind van het onderzoek gaven we onze bevindingen terug aan het bestuur en aan de schoolleiding. Men was uiteraard content met wat we vertelden. Maar toen zei de bestuurder iets wat me na een aantal jaren nog altijd met enige regelmaat te binnen schiet. Hij richtte zich nadrukkelijk tot mij en zei: “Anne, ik zie dat dit jou wat doet”. Hij had gelijk, het deed me wat dat de school weer een plezierige leef- en leeromgeving was, waar leraren en leerlingen met plezier naar toe gingen. En toch schrok ik: kennelijk was goed aan me te zien dat onze positieve ervaringen en oordelen me emotioneel raakten.

Ontroering maakt zich dan soms van mij meester. Of ik word boos, dat kan natuurlijk ook.

Nu gebeurt het wel vaker dat ik getroffen wordt door een prachtige les, door wat leraren of leerlingen vertellen. Ontroering maakt zich dan soms van mij meester. Of ik word boos, dat kan natuurlijk ook. Op een leraar, een directeur, een bestuurder, op een collega. Wat ik me echter niet eerder realiseerde is dat deze ontroering kennelijk aan me te zien is. Ter beteugeling van mijn gemoedsbewegingen denk ik dan soms aan de ironische woorden van Frits van Egters, de hoofdpersoon uit De Avonden van Gerard Reve: ‘Mensen die snel tot tranen komen, hebben in de regel een oppervlakkig en wreed karakter’. Iets zegt me namelijk dat dat niet de bedoeling is, een inspecteur is immers iemand die met betrokken distantie het onderwijs beschouwt. Die namens de wetgever moet beoordelen of de bekostiging goed besteed wordt. Met de emoties van zo iemand hebben we niks te maken. Niemand heeft er ook wat aan. Toch bedoelde die bestuurder het waarderend, zo bleek bij navraag, toen hij mijn zichtbare, minder gedistantieerde betrokkenheid benoemde.

Nu zit ik daar wel een beetje mee. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de tranen mij over de wangen stromen als na onderzoek blijkt dat een school zeer zwak is. Of dat ik met een hoofd, rood van ergernis en drift de directeur of bestuurder van een school wijs op een omissie of lapsus in de schoolgids. Toen ik dit eens besprak met een vriendin zei deze: “het lijkt wel of je jezelf erom veroordeelt.” Hoewel het zo’n vaart nu ook weer niet loopt, ben ik er toch niet helemaal zeker van, kan dat eigenlijk wel: een inspecteur wiens gemoedsbewegingen en betrokkenheid kennelijk zo zichtbaar zijn? Wat vindt u daarvan?


Anne Bergsma is inspecteur voortgezet onderwijs
[email protected]