Ondanks haar gymnasiumopleiding, studie Nederlands en loopbaan als schrijver is de tekst bij de toetsuitslag voor haar abracadabra. Gezien de geheimtaal geen vreemde conclusie, vreemd echter is dat zij de koppeling tussen uitslag en advies klakkeloos aanvaardt. Het is de erfenis van de jarenlang gehanteerde werkwijze waardoor ouders het idee krijgen dat het mogelijk is om de toekomstige onderwijsmogelijkheden van hun kind in een enkel getal uit te kunnen drukken. Het staat haaks op de oorspronkelijke bedoeling van de toets.

In mijn binnenkort te verschijnen boek

Tussen Idealen en dwalingen

volg ik met behulp van het proefschrift van Karen Heij over de eindtoets, het spoor terug, het begint in 1965 in Amsterdam. Daar pijnigde men zich het hoofd wat er gedaan kan worden aan de vele zittenblijvers in wat nu havo en vwo heet. Blijkbaar, zo was althans de redenering, deugde de selectie niet. Er werd gezocht naar een betere methode om de ‘beste’ leerlingen op te sporen. Het lag voor de hand om dat te doen met behulp van de rapportcijfers, maar na de filippica van psycholoog A.D. de Groot – in zijn boek vijven en zessen - over het subjectieve beoordelen van leraren kiest men voor een ‘objectieve’ toets met behulp van meerkeuzevragen voor alle leerlingen. Die toets zou iets zeggen over prestaties in het verleden maar wellicht ook iets over die in de toekomst. Het nieuwe vak informatieverwerking en studievaardigheden leek daarvoor ideaal. Al heel snel bleek dat het gezien de grote verscheidenheid in inhoud en vorm in de lespraktijk, onredelijk zou zijn om de leerlingen hierop te beoordelen. Zo kwamen de toetsmakers uit bij taal en rekenen, hier was sprake van enigszins vergelijkbare lesstof.

Blijkbaar, zo was althans de redenering, deugde de selectie niet.

Het ging er niet om de kwaliteiten van alle leerlingen in te schatten; het doel was om de cognitief beste leerlingen te selecteren en dus wordt er een toets gemaakt - met een mix van makkelijke en moeilijke vragen - die een normale verdeling oplevert: 20% van de leerlingen met een hoge score, 60% rond het gemiddelde en 20% met een lage score.

Deze keuze heeft de consequentie dat de laatste jaren van de basisschool in het teken staan van een wedstrijd: wie hoort bij de top? En vooral wie niet? Veel leerlingen krijgen het etiket niet al te snugger te zijn waardoor niet alleen verschillende vormen van voortgezet onderwijs onmogelijk worden maar hen ook een stempel geeft dat een voedingsbodem kan zijn voor een minderwaardigheidscomplex.

De vraag is natuurlijk ook of je op grond van zo’n toets een deugdelijk advies kunt geven over het ene of andere onderwijstype. De verdeling van de leerlingen over de onderwijsroutes suggereert grote niveauverschillen, Louise Elffers laat echter in haar boek De Bijlesgeneratie zien dat de score van vmbo naar vwo geleidelijk oploopt maar dat er vooral sprake is van een geweldige overlap: veel leerlingen met vmbo-tl advies zijn vergelijkbaar met leerlingen met havo-advies (bij havo en vwo idem dito). Combineren we dit met de uitkomst van onderzoek van Roxanne Korthals - zij keek naar de ontwikkeling van leerlingen die op de grens van twee onderwijstypes scoren; de leerlingen die ‘hoger’ geplaatst worden, maken een veel betere cognitieve groei door -, dan kunnen we de vraag uit het begin van de alinea beantwoorden.

De toelichting bij de Cito-toets deugt niet.

De toets zelf ook niet.

Johan Copier was lange tijd docent in het voortgezet onderwijs, adviseur in het wetenschappelijk onderwijs en directeur in het hoger beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs. Nu is hij onderwijsanalist: hij leest, denkt en schrijft over onderwijs.

In de komende maanden kunt u kennis maken met meer overdenkingen van zijn hand.