Vorige week publiceerde de Onderwijsraad een advies

waarin men een driejarige brugklas voorstelt, waarmee het formele selectiemoment t.b.v. vervolgonderwijs zou worden uitgesteld. De eindtoets basisonderwijs zou daarmee verdwijnen. De totstandkoming van dit advies liep parallel met het verschijnen van een promotieonderzoek waarin de eindtoets als beleidsinstrument in het onderwijs centraal staat.

Karen Heij is taalkundige, toetsdeskundige, en auteur van de dissertatie ‘Van de kat en de bel. Tellen en vertellen met de eindtoets basisonderwijs.’ Bijna vier jaar lang boog zij zich over alle documentatie en onderzoeken die verband houden met leren, toetsen en onderwijsbeleid. Het resulteerde in een 300 pagina’s tellend boekwerk, waarin historische, maatschappelijke, wetenschappelijke en politieke ontwikkelingen het onderzoeksthema bedding geven. Karen Heij: “Wat ik vooral heb willen onderzoeken is hoe het is gekomen dat de eindtoets zo’n belangrijke positie heeft kunnen verwerven. Dat blijkt een samenspel van factoren, van toevalligheden, van keuzes maar vooral van beleid en wetenschap. Wat de toets zeker wind in de zeilen heeft gegeven is dat in de jaren ’90 een overheid aantrad met een sterk geloof in kwaliteit door competitie, een overheid die wilde sturen op rendement en op zoek was naar een eenvoudige manier om opbrengsten in het onderwijs te meten en te vergelijken. Het was een periode waarin de behoefte sterk groeide om met getallen via modellen grip te ontwikkelen. Flankerende wetenschappen deden daarin mee, en waren maar al te blij met zo’n landelijk instrument dat cijfers oplevert voor tal van ander onderzoek. De eindtoets werd zo een niet meer weg te denken instrument voor overheid en wetenschap en is dat nog steeds.” En dan zijn er ook nog de ouders, zo zegt Heij, voor wie de eindtoets een bijna natuurlijk gegeven is geworden in de schoolloopbaan van hun kinderen. “Vooral de hoger opgeleide ouders zou je vaandeldragers voor dit instrument kunnen noemen. Zij zagen in de toets immers een bevestiging van hun eigen capaciteiten destijds, en taxeren het binnengesleepte vwo-advies van hun kinderen nu op dezelfde manier. Zo hebben we in ruim 50 jaar hard gewerkt aan een heel stevig fundament van geloof en vertrouwen in deze toets.” Daar heeft de toetsontwikkelaar zelf niet veel aan hoeven doen. Sterker, zo zegt Heij, willen geloven dat je op basis van een enkele toets zulke zwaarwegende beslissingen zou kunnen nemen, komt niet uit hun koker. Toetsontwikkelaars kennen de beperkingen van toetsen echt wel.

En de toets zelf?

“Die is wat hij al meer dan 50 jaar is, een instrument dat een heel beperkt onderdeel van taal- en rekenvaardigheid meet, met vragen die zo veel mogelijk verschil maken tussen leerlingen (want vragen die iedereen goed beantwoordt ‘doen niets’ op een toets). De scores worden omgerekend naar een schaal met waarden tussen 501 tot 550. En de leerlingen worden zo op een rijtje gezet. Zo kunnen scholen met elkaar vergeleken worden, en leerlingen onderling.”

De eindtoets heeft geen emancipatoire kracht en heeft dat ook nooit gehad. Dat was ook niet de bedoeling.

Maar, zo zegt Heij, het is niet zozeer de vraag wat de eindtoets wel of niet ‘doet’. “De vraag is meer wat de politiek de toets toestaat te doen in het realiseren van beleid. In mijn onderzoek heb ik de beleidsambities centraal gesteld en vanuit die ambities gekeken wat wel en niet met de toets te realiseren is, of door de toets dichterbij kan worden gebracht. Als gezegd wordt dat de toets zorgt voor een ‘eerlijke’ selectie, dan heb ik vervolgens onderzocht hoe die eerlijkheid eruit ziet. Dan blijkt dat de eerlijkheid vooral betrekking heeft op de procedure. Iedereen krijgt op het zelfde moment dezelfde toets die objectief gescoord kan worden en waarmee er niet gesjoemeld kan worden. Maar kinderen die gewoon veel meer tijd nodig hebben om hun taalvaardigheid op orde te krijgen, krijgen die tijd niet. Is dat ‘eerlijk’? Kinderen van hoger opgeleiden hebben een veel grotere kans op de hoogste schooladviezen dan kinderen van lager opgeleide ouders. Is dat ‘eerlijk’? Of neem de zogenaamde ‘stakes-fairness’. Er staat met de eindtoets heel veel op het spel voor deelnemers en het is niet mogelijk om opnieuw aan de wedstrijd deel te nemen. Is dat ‘eerlijk’? Of, een heel andere vraag: kan een toets twee ambities verenigen die zich toetstechnisch slecht tot elkaar verhouden: willen selecteren (waarmee je verschillen moet uitvergroten) en onderwijskwaliteit aantonen (waarbij je wilt laten zien wat een leerling allemaal kan).”

Minstens zo problematisch daarbij is dat de toets

niet eens een goede geschiktheidsmeter is en ook niet kan zijn, om het eenvoudige feit dat we helemaal geen geschiktheidsprofielen hebben voor de verschillende onderwijsvormen. Heij: “Er is geen vaardighedenlijst of competentiebeschrijving van vmbo, of havo. Het enige dat we doen is leerlingen vergelijken met elkaar op een hoeveelheid opgaven voor taal en rekenen (met veel taal). De hoogst scorenden krijgen de beste adviezen; een vijfde deel mag naar het vwo, dat is al zo sinds 1966. En van de laagst scorende leerlingen wordt de helft geschikt verklaard voor het beroepsonderwijs. De eindtoets is dus een verdelingsinstrument waarmee de overheid de samenleving op een bepaalde manier kan inrichten.”

Karen Heij

Op deze manier staat de eindtoets duiden toch wat verder af van de manier waarop we er graag naar willen kijken: een instrument ter bevordering van kansen voor kinderen? Heij: “De eindtoets heeft geen emancipatoire kracht en heeft dat ook nooit gehad. Dat was ook niet de bedoeling. De eindtoets is altijd geijkt op de op dat moment bestaande situatie. Bij de eerste ontwikkeling is geprobeerd met de toets zo goed mogelijk een verdeling na te bootsen zoals die door de leerkrachten van de scholen was gerealiseerd. Ook nu wordt gekeken naar de plek van leerlingen in het voortgezet onderwijs na drie jaar. Zitten ze nog op de plek die de toets heeft aangewezen, dan heeft de toets het goed gedaan. Dit is het belangrijkste validiteitscriterium. De toets heeft zo een sterk conserverende kracht, daar kunnen enkele witte raven die hun lagere advies van de leerkracht bijgesteld zagen door de uitkomst van de toets niet veel aan veranderen. Zij fungeren eerder als legitimatie van de werking van het systeem. En dat kinderen van hoger opgeleiden veel en veel vaker een vwo-advies krijgen, hebben we tot op de dag van vandaag geen probleem gevonden. Dát accepteren is ook een samenleving accepteren waarin de plaats van je wieg je kansen op succes in hoge mate bepaalt.”

We zeggen ons hard te maken voor rechtvaardig onderwijs

. Maar wat staat ons dan nu te doen? Wat staat het voortgezet onderwijs te doen? Heij: “De discussie over het moment van selectie - in het basisonderwijs of het voortgezet onderwijs - is al ruim 100 jaar aan de gang. We krijgen dat niet opgelost. Het wordt tijd dat we toegeven dat we geen toekomst kunnen voorspellen. Dat steeds maar weer proberen, betekent kinderen opsluiten in hun verleden. Dat is niet goed. Wat een middelbare school kan doen is zich ervan bewust zijn dat het nog altijd kinderen zijn, die jouw school instromen. Kinderen, nog vol in ontwikkeling, met voorspoed en tegenslag in hun te grote rugzak. Die alle kanten op kunnen en moeten kunnen. Bied ruimte en wees flexibel in het herplaatsen en switchen, en bied daarbij het voordeel van de twijfel. Realiseer je dat de verschillen veel kleiner zijn dan de schooladviezen lijken te suggereren. Een havo-advies kan op één punt verschillen van een vmbo-t-advies. Dat zijn toevalstreffers. Het had net zo goed andersom kunnen zijn.”

Willen we echt werken aan een rechtvaardig onderwijsstelsel

, zo zegt Heij, dan staat ons meer te doen dan middelbare scholen in hun eentje kunnen. Is het advies van de Onderwijsraad in dat opzicht een welkom beleidsadvies? Daarover is Heij genuanceerd. “Men stelt voor het selectiemoment uit te stellen. De vraag is echter of dat selectiemoment wel echt wordt uitgesteld in dit voorstel. De grote aandacht voor vroegtijdig en veel differentiëren zoals dat uit het rapport spreekt, betekent dat het afschaffen van de eindtoets eigenlijk niet zoveel meer is dan een cosmetisch besluit. Van het voortdurend benadrukken in het rapport van gestandaardiseerde toetsen krijg ik het benauwd. Ik zie geen verwijzingen naar de basisvorming, en hoe dat verliep. Nergens wordt gesproken over het eindexamen en hoe dat dan moet, noch over wat differentiatie nu precies inhoudt, over wat je nog van leraren mag verwachten. Er blijft nog veel onduidelijk rondom dit advies.

Wat ik in ieder geval wil benadrukken is: voorspellen blijft een hachelijke zaak. Dat wisten we in 1966 en dat weten we nu. Laten we onze oriëntatie vooral verleggen: weg van steeds fijnmaziger willen selecteren, maar focus op het onderwijs zelf. Onderwijs dat leerlingen uitdaagt, in hun kracht zet en ze de ruimte biedt om te laten zien waar ze goed in zijn. Een talentenbenadering. En dat is een zaak van onderwijsvisie, politiek en beleid.”

Karen Heij is taalkundige en toetswetenschapper. Zij was jarenlang directeur van Bureau ICE en is nu onafhankelijk onderwijsadviseur. Op 21 april promoveert ze op haar proefschrift ‘‘Van de kat en de bel. Tellen en vertellen met de eindtoets basisonderwijs.’

Luister ook: https://janjaaphubeek.nl/2021/04/16/115-wat-telt-en-vertelt-de-eindtoets-ons/